Inmiddels is de nieuwe Belgische regering een feit en zoals verwacht belooft deze in de toekomst enkele belangrijke fiscale wijzigingen met zich mee te brengen. Zo zal er in de nabije toekomst waarschijnlijk worden gesleuteld aan het fiscale regime inzake liquidatiereserves (met het oog op harmonisatie hiervan met het VVPRbis-regime). Hieronder bekijken wij kort wat de precieze wijzigingen zouden zijn en of dit belangrijke gevolgen met zich zal meebrengen in de praktijk.
Inmiddels is de nieuwe Belgische regering een feit en zoals verwacht belooft deze in de toekomst enkele belangrijke fiscale wijzigingen met zich mee te brengen. Zo zal er in de nabije toekomst waarschijnlijk worden gesleuteld aan het fiscale regime inzake liquidatiereserves (met het oog op harmonisatie hiervan met het VVPRbis-regime). Hieronder bekijken wij kort wat de precieze wijzigingen zouden zijn en of dit belangrijke gevolgen met zich zal meebrengen in de praktijk.
Huidige principes
Onder de huidige fiscale wetgeving kunnen “kleine vennootschappen” middels het betalen van een anticipatieve heffing van 10% bovenop de vennootschapsbelasting jaarlijks beslissen om over een deel / het geheel van de boekhoudkundige winst na belasting een liquidatiereserve aan te leggen die later, op het ogenblik van de vereffening van de vennootschap, belastingvrij kan worden uitgekeerd. Wanneer de liquidatiereserves worden uitgekeerd middels dividend alvorens de vennootschap in vereffening is, geldt er een bijkomende roerende voorheffing van 20%, dan wel 5% wanneer het aangetaste gedeelte van liquidatiereserve respectievelijk, minder dan vijf jaar, dan wel meer dan vijf jaar behouden is gebleven in de vennootschap (te rekenen vanaf de laatste dag van het belastbare tijdperk).
Daarnaast is een verlaagd tarief in de roerende voorheffing mogelijk onder het VVPRbis-regime. Bij kapitaalinbreng in geld in “kleine vennootschappen” verricht vanaf 1 juli 2013 wordt de roerende voorheffing op de aan die aandelen uitgekeerde dividenden verlaagd onder voorwaarden. Het tarief bedraagt 20% op dividenden verleend of toegekend uit de winstverdeling voor het tweede boekjaar na de inbreng en 15% vanaf het derde boekjaar na de inbreng (en daarna).
Beoogde hervorming
Uit het regeerakkoord blijkt dat het de intentie is van de nieuwe regering om een harmonisatie te bewerkstelligen tussen beide regimes. Daarom zullen er in principe enkele zaken worden gewijzigd wat betreft het fiscaal regime inzake liquidatiereserves, zodat dit het VVPRbis-regime in grotere mate kan benaderen. Concreet liggen volgende zaken op tafel:
- verkorting van de wachttermijn van 5 jaar naar 3 jaar alvorens voordelig kan worden uitgekeerd;
- n.b. vroegtijdige uitkeringen die plaatsvinden voor het verstrijken van de 3 jaar wachttermijn blijven belast aan ca. 30% roerende voorheffing (i.e. 10% anticipatieve heffing en 20% bijkomende heffing bij uitkering)
- verhoging van het tarief van de roerende voorheffing mits respecteren van de (verkorte) wachttermijn van 5% naar 6,5% (wat de (meest voordelige) totale belastingdruk op 15% zou brengen en aldus een gelijkstelling impliceert met VVPRbis-regime);
Bovenstaande zou gelden vanaf 1 januari 2026 voor nieuw aangelegde liquidatiereserves.
Impact voor de praktijk
Nu blijkt dat het VVPRbis-regime behouden blijft en wordt slechts een beperkte verhoging van het toepasselijke tarief bij uitkering (mits voldoen van de verkorte wachttermijn) van de liquidatiereserve beoogd, kaderend in een poging tot gelijkschakeling van beide regimes.
In de praktijk werd, waar mogelijk (i.e. vennootschap opgericht / relevante kapitaalinbreng na 1 juli 2013), reeds in de meerderheid van de gevallen geopteerd voor toepassing van het VVPRbis-regime eerder dan voor de aanleg van liquidatiereserves.
Het regime van de liquidatiereserves blijft immers in vele gevallen nadeliger omwille van de volgende redenen:
- Tot de aanleg van liquidatiereserves kan slechts worden beslist bij de bestemming van de winst van het boekjaar. Per aangelegde liquidatiereserve geldt er vervolgens een wachttermijn van vijf (binnenkort drie) jaar. Dividenden over VVPRbis-aandelen daarentegen kunnen te allen tijde fiscaal voordelig worden uitgekeerd vanaf het derde boekjaar volgend op de oprichting of kapitaalinbreng, zelfs via tussentijdse of interim dividenden. Dit kan uiterst nuttig zijn indien in een bepaald boekjaar een uitzonderlijke opbrengst werd gerealiseerd (bijv. bij de verkoop van een onroerend goed).
- Bovendien vereist de aanleg van een liquidatiereserve de prefinanciering van 10% roerende voorheffing. Ten belope van de waarde van deze anticipatieve heffing kan aldus niet meer worden belegd / geïnvesteerd door de vennootschap (i.e. in zekere mate verlies van rendement). Het VVPRbis-regime kent geen dergelijk prefinancieringssysteem.
- Zodra een onderneming niet langer kwalificeert als KMO kan zij geen liquidatiereserves meer aanleggen. Deze beperking geldt echter niet voor VVPRbis, waar enkel het ogenblik van de creatie van de VVPRbis-aandelen in beschouwing wordt genomen. Wordt de onderneming later groot, dat blijft het VVPRbisregime behouden.
- Het VVPRbis-regime kan perfect worden gecombineerd met aandeelhouders-vennootschappen die genieten van een vrijstelling RV / toepassing van het DBI-regime. Het systeem van de liquidatiereserve daarentegen zorgt vaak voor een spanningsveld tussen aandeelhouders daar aandeelhouders-vennootschappen hier geen baat bij hebben en de aanleg van de reserve in hun hoofde betaling van een overbodige belasting betreft die zij niet kunnen recupereren. Weliswaar zou kunnen worden gewerkt met categorieën van aandelen, doch zorgt dit vaak voor bijkomende complexiteit.
- Merk ten slotte ook op dat de aangelegde liquidatiereserve niet kan worden gerecupereerd indien de aandeelhouder diens aandelen verkoopt voor de effectieve uitkering. In die zin zou een combinatie van de aangelegde liquidatiereserve voor verkoop gecombineerd met een meerwaardebelasting de facto een pijnlijke dubbele heffing inhouden. In die zin zou men zich de vraag kunnen stellen of het niet billijk zou zijn om de aanschaffingswaarde van de aandelen voor de berekening van de meerwaardebelasting te verhogen met de aangelegde doch nog niet uitgekeerde liquidatiereserves.
Enkel in die gevallen waar een ontbinding van de vennootschap zou naderen, geniet het o.i. de voorkeur om liquidatiereserves aan te leggen. Immers kunnen de relevante reserves in zo’n geval belastingvrij (i.e. zonder bijkomende roerende voorheffing) worden uitgekeerd (zonder zelfs een wachttermijn te moeten respecteren).
Wanneer de aandelen van de vennootschap tout court niet zouden kwalificeren onder het VVPRbis-regime of verloren gaan omdat niet langer is voldaan aan het ononderbroken bezit (cf. het intuitu personae karakter van VVPRbis-aandelen), blijft het aanleggen en uitkeren van liquidatiereserves vanzelfsprekend een goede optie.
Samenvattend schema
