De Liechtensteinse familiestichting blijft de Belgische fiscus bezighouden

De Liechtensteinse familiestichting blijft de Belgische fiscus bezighouden

De Liechtensteinse familiestichting werd jarenlang gezien als een handige manier om vermogen fiscaal vriendelijk door te geven.
In België kijkt de fiscus er echter anders tegenaan: uitkeringen aan begunstigden worden door de Belgische belastingdienst vaak behandeld alsof het gaat om een (fictief) legaat afkomstig van de stichter-erflater, en aldus onderworpen aan erfbelasting.
Het hof van beroep te Gent gaf de fiscus daar eerder al gelijk in, en bevestigde die lijn onlangs in een nieuwe zaak (Gent, 18 maart 2025, 2023/AR/1370). Daarmee staat vast dat buitenlandse stichtingen niet automatisch buiten het bereik van de Belgische erfbelasting vallen.

De Liechtensteinse familiestichting werd lange tijd gezien als een fiscaal slimme manier om vermogen door te geven aan de volgende generaties. In België kijkt de fiscus daar echter anders tegenaan: uitkeringen aan begunstigden worden vaak behandeld als een (fictief) legaat van de stichter-erflater en zijn daardoor aan erfbelasting onderworpen.

Het hof van beroep te Gent gaf de fiscus eerder al gelijk en bevestigde die lijn onlangs in een nieuwe zaak (Gent, 18 maart 2025, 2023/AR/1370). Daarmee staat vast dat buitenlandse stichtingen niet automatisch buiten het bereik van de Belgische erfbelasting vallen.

De feiten gingen als volgt:

In 2005 richtte een Belgische inwoner een Liechtensteinse stichting op en bracht een deel van zijn vermogen in. Hij kon worden beschouwd als de economische oprichter.

De stichting werd bestuurd door een Anstalt. Formeel kon het bestuur van de stichting het vermogen beheren en uitkeren naar eigen goeddunken. Volgens de Vlaamse Belastingdienst (VLABEL) stond alles evenwel in het teken van één doel: het financieel ondersteunen van de kinderen en kleinkinderen van de oprichter.

Na het overlijden van de oprichter in 2013 werd de begunstigingsregeling aangepast. In 2017 ontving één van de erfgenamen een uitkering uit de stichting.

VLABEL meende dat de uitkering door de stichting aan erfbelasting onderhevig was krachtens artikel 2.7.1.0.6 VCF (fictiebepaling over bedingen ten behoeve van een derde) en legde een bijkomende aanslag op.

De erfgename voerde aan dat een stichting geen contract/overeenkomst is en dat de fictiebepaling over bedingen ten behoeve van een derde (artikel 2.7.1.0.6 VCF) daarom niet van toepassing kon zijn.

Het oordeel van het hof luidt als volgt:

Centraal staat opnieuw de vraag of een uitkering aan een begunstigde van een Liechtensteinse stichting kan worden gezien als een fictief legaat (afkomstig van de stichter) dat belast wordt op grond van artikel 2.7.1.0.6 VCF.

Artikel 2.7.1.0.6 VCF bepaalt namelijk dat bepaalde sommen of waarden die men bij of na het overlijden ontvangt, gelijkgesteld worden met een legaat wanneer ze voortkomen uit een overeenkomst/contract met een derdenbeding.

Het hof van beroep oordeelt dat er in de concrete zaak sprake was van een overeenkomst: de oprichter had duidelijke instructies gegeven over de bestemming van het vermogen, en de stichting had die instructies geaccepteerd. Zonder dit stilzwijgende akkoord zou de oprichter zijn vermogen nooit hebben ingebracht, zo meent het hof.

Daarnaast stelt het hof vast dat de begunstigden een rechtstreeks vorderingsrecht hadden tegenover de stichting. Hoewel de statuten formeel bepaalden dat de begunstigden geen aanspraak konden maken, creëerden de instructies van de oprichter volgens het hof feitelijk een derdenbeding.

De uitkeringen vielen volgens het hof daardoor onder de bepaling van artikel 2.7.1.0.6 VCF en waren aan erfbelasting onderworpen.

Praktische betekenis

Het arrest maakt duidelijk dat buitenlandse stichtingen zoals de Liechtensteinse familiestichting niet automatisch buiten het bereik van de erfbelasting vallen.
Voor wie vandaag een buitenlandse structuur bezit of overweegt, is het daarom belangrijk de fiscale situatie zorgvuldig te analyseren, bestaande clausules en begunstigingsregels te herevalueren, en te bekijken of een eventuele herstructurering nodig is om duidelijkheid te krijgen over de fiscale behandeling van uitkeringen.

Belangrijk bij dit alles is dat deze rechtspraak niet automatisch moet worden doorgetrokken voor de Belgische private stichting.

Kaaimantaks?

De Belgische Kaaimantaks zorgt bovendien voor een bijkomende laag van complexiteit. Hoewel telkens een case-by-case study nodig is, zal een Liechtensteinse familiestichting vaak als ‘juridische constructie’ aan te merken zijn. In hoofde van Belgische ‘oprichters’ - hetgeen voor de goede orde geen oprichters in de enge zin hoeven te zijn, maar ook personen die vermogen in de familiestichting onderbrengen, erfgenamen en soms zelfs uiteindelijke begunstigden (UBO’s) ervan - zijn er tal van gevolgen die deze Kaaimantaks kan triggeren, gaande van doorkijkbelasting en bijhorende verregaande aangifteverplichtingen tot dividendbelasting - inclusief exit tax - en (thans nog) verruimde aanslag- en controletermijnen. Vermits de Kaaimantaks vaak tot onbillijke en/of onnodige fiscale consequenties aanleiding kan geven, is een fiscale analyse en een stipte opvolging van een dergelijke structurering noodzakelijk.

Voor de goede orde: op Belgische private stichtingen is deze Kaaimantaks in de regel niet van toepassing.



Terug naar overzicht
Icon nieuwsberichten

Gerelateerde nieuwsberichten

De Liechtensteinse familiestichting blijft de Belgische fiscus bezighouden

De Liechtensteinse familiestichting werd lange tijd gezien als een fiscaal slimme manier om vermogen door te geven aan de volgende generaties. In België kijkt de fiscus daar echter anders tegenaan: uitkeringen aan begunstigden worden vaak behandeld als een (fictief) legaat van de stichter-erflater …

Lees meer